Marialoop is een parochie van 8760 Meulebeke

www.meulebeke.be
Welkom in het verhaal van een parochie toen en nu ...
De mirakels van Marialoop volgens Jacobus Mijs (1733-1736) gepubliceerd door Iñez Demarrez,
De Roede van Tielt, 36ste jaargang, nr 4, 2005.

Pastoor Mijs getuigt: Van de miracels van Onze Lieve Vrouwe te Marialoop.

Ook vandaag nog kan de kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Marialoop uitpakken met en wijd en zijd vermaarde
reputatie als bedevaartsoord en uitgelezen plek van volksdevotie. Dit is al eeuwenlang zo. Ook pastoor Mijs
noteerde het in 1730 in zijn Hantboeck der Pastorije van Meulebeke: Noteert voorder dat de beganckenisse
tot dit beelt van Maria soo groot en soo vermaert is geweest over 150 iaren, dat de menschen van verre
ende bij quamen geloopen en daervan Maria Loop is genoemt (gelyck nu het beelt van Maria ot Hassbroecq
bij Brugge) soo dat dese capelle in alle caerten te vinden is gelyck ofte een parochie waere; en dat men als
dan met hiftemannekens, dat is kinders die met hifteblaederen becleet (syn), en diversche triompwaegens
daer naer toegingen en daer veel gelt inquam en verteert wiert.

In zijn handboek wijdt Jacobus Mijs verscheidene bladzijden aan de miracels van Onse Lieve Vrouwe van
Marialoop. Hij somt er met zwierige welsprekend achtendertig op. De eerste wonderbaarlijke
gebeurtenis viel Pieter Pauwels te beurt int iaer 1733 in de maent meye. Desen Pieter
creegh een accident in syne rechten aerm ontrent de 10 iaeren oudt synde, van het
welcke hij van geen meesters en conde genesen worden, en hij haedde gebevaert
naer O(nse) L(ieve) V(rouwe) van Hoogelee, van Assebroeck, Ryssel, Wondelgem, Wyngen(e), etc, al sonder hulpe, soo dat hij niet en coste wercken en synen aerm gebruycken 10 iaeren. En hij nam synen toevlucht met een vast betrouwen tot O(nse) L(ieve) V(rouwe) van Maerloope met belofte van eenen silveren haerm op te offeren als hij gelt soude gecregen hebben en syn moeder hem soude connen geven, en siet, terstonts is hij beginnen te genesen en 2 daegen daer naer syn 3 beentiens vuytgevallen en (hij) is op corte daegen soo wel genesen dat hij alle wercken kan doen: weven, spetten, delven, deschen en booten, houdt maecken, etc. Blijkbaar kwam Pieter niet direct met zijn dankoffer over de brug en moest pastoor Mijs hem aan zijn belofte herinneren: En int iaer 1734 heeft hij syn belofte volbracht en (ick) hebbe hem daer ingehaelt met een kersse van een pont en een silveren been daer aen en (ick hebbe) gesongen een misse en gepredickt … En van doen af heeft Maria van Maerloop veele menschen die hunnen toevlucht tot dese H(eilighe) Maeget met vast betrouwen naemen, getroost, geholpen en miraculeuselyck genesen. Overigens zorgde de blakende gezondheid van Pieter Pauwels voor goede publiciteit; hij zou tweemaal huwen, twaalf kinderen krijgen en pas zestig jaar na zijn miraculeuze genezing overlijden.

Hetzelfde jaar 1734 ontsnapten ook nog Joosyne Farazyn, Joanne Verheije en Gullaem Van Acker aan de dood. Joosyne was blent in alle twee haer oogen met een schroomelycke pyne int hooft soo dat sij mynde dat sij vuyt haer hooft soude vallen. Ze bedankte voor haar genezing met een silveren bandeken. Joanne was er niet beter aan toe, want hebbende maer een ooge en sterfelyck sick met een inflamatie in haer goede ooge dat den m(eeste)r syde dat de ooge vuytvallen en haer herssenen vorten. Na genezing offerde ze 2 silvere oogen met een gesongen misse in de maendt augustus 1734. Ook Gullaem Van Acker bevond zich in een deerniswekkende toestand. Hij lagh 3 daegen met sulck een vehemente pijne dat hij mynde te sterven. Gullaem was na beterschap iets minder gul; hij maakte er zich vanaf met een kaars te doen branden. Toch klinkt pastoor Mijs tevreden: Immers dese Maria heeft soo veel menschen geholpen en getroost en verlost van hoofdpijnen, quetsuren in voeten en beenen, in oogen, en quoyen genesen, datter op 6 weken tydt 20 silvere offeranden syn opgeoffert en veel wasche kersen, en (Maria) wort geheel vermaert en (de offeranden) helpen die devotie. Inderdaad vonden niet alleen mensen hun heil in Marialoop, want een koye de welcke de meesters niet kosten helpen van Joannes Minne, een sieck peert van Jan Van Lerberghe en oock het peert van Pieter Minne verkeeren opnieuw in goede gezondheid.

Het volgende mirakel viel te beurt aan Jan Huysman, soo doof geweest hebbende dat hij nouwelyckx de groote clocke en coste hooren en dat hij int sacristie met gesloten deuren biechtende met groote moyte syn penententie niet en coste verstaen.

Ook de pastoor deed zelf zijn eigen verhaal: Item, ick onderschreven pastor, 6 a 7 daegen voor alle heyligen 1734 een pyne crygende in myn rechte been met een swellinghe, heeft de roose haer den 6(den) dagh veropenbaert en heeft op een maendt 4 mael weergecommen met een vehemente pyne dat ick niet en coste op staen, en geconsulteert hebbende eenen doctor tot Thielt, dan eenen van Audenaerde en Staes tot Corteryck, de welcke mij mijn been deden stoven en beffen en oock droog meel op leggen, maer al te vergeefs. En op eenen naght een verhemente pyne en jockte hebbende in myn been dat ick niet en coste slaepen en vreesde datter het vier in soude comen, hebbe (ick) mynen toevlught genomen tot Maria te Maria Loop en syde (ick) sal daer morgen gaen misse lesen al waert dat (het) stront regende. En nadat de pastoor in januari 1735 door regen en wind en langs de bemodderde wegen naar de kapel van Marialoop gaan mislezen was, <i>ist gebetert dat de doctors selve verwondert waeren dient te voren gesien hadden.

Onze-Lieve-Vrouwe van Marialoop zorgde niet alleen voor mens en dier maar beschermede ook de kapel zelf. Nota dat (het) op den 19 januarij 1735 soo schromelyck heeft gewaijt datter 13 meulens sijn omverre gewaijt tot de casselrye van Cortryck, onder andere den Hertmeulen op onse parochie toebehoorende aan Pieter Goemaere, en 33 meulens in de casselrije van Ryssel, te Gent en overal dat noyt meer en is gehoort of geschiet, en veel schaeden aen de huysen en kercken en over veele boomen met wortel en al syn vuyt gewaijt en veele den cop syn afgevlogen. En in de capelle van Marialoop en was geen schaede, maer onse kercke haedde ses pond schaede in de glaesen en 8 pont int dack.

Het volgende mirakel overtrof volgens Jacobus Mijs alle vorige. Den 16(den) van maerte 1735 wiert miraculeuselyck van een vierjaerige blenteyt genesen een meysken van 6 iaer oudt, met naeme Rosalia Tresia Marie Braet, woonachtig op Thielt by den Poelberghmeulen. Hij somde ook verscheidenen getuigen op, met name Maria Louise Vermandel, Norbertine Sirens, Albertus Willemijns en nogh meer andere. Nadat de pastoor het blinde kind gezegend had, riep het meisje: Moeder, ick sien en (het) is van(de) blinteyt genesen geworden en de moeder door danckbaereyt trock terstont haeren silveren prim vuyt haer hooft en vereerde die aen O(nse) L(ieve) V(rouwe). Mijs buitte dit mirakel dat in de kapel zelf plaatsgevonden had en dan nog wel in tegenwoordigheid van getuigen, ten volle uit: En op den 20 april 1735 heeft sie moeder Marie Braet mat haer wel en claer siende kint een publike danckbaereyt betoont met op te offeren een kersse van een pont wars, en onder dat sermoen hebbe (ick) dat dochterken doen sitten boven op de communiebanck met syn oogen naer het volck, naer dat ick met syn kersse in de handt haedde ingehaelt alle menschen, admirerende de claericheijt ende schooneyt van dat kints oogen en Godt in en door Maria eerende en danckende. Daarmee is dit wonderverhaal nog niet afgelopen, want pastoor Mijs wilde het officieel laten vastleggen en daarvoor stelde hij een bijkomend onderzoek in: Ende tot versekereyt van dit groot en schoon mirakel in de capelle soo claerlyck en tastelyck geschiet, soo hebbe ick Albertus Willemijns, capellem(eeste)r, naer de gebeurs gesonden om te informeren of dat kint haedde 4 iaer lanck blent geweest, de welcke eenpaerlyck syden tot 4 a 5 int getal, dat sy het selve kint soo lange blint hadde gesien ende gekent, en als hij vraegde van(den) vierden gebeur, met naeme Pieter Haheel, gebortigh  van Roosebeke (die) nu op Thielt woont: Wat wilde daer naer comen vraegen? O(nse) L(ieve) V(rouwe) van Maerloop doet alle daege mirakels! Sy heeft mij genesen oock van eenen seeren aerm die een alf iaer gedeurt heeft en (ick) ben seffens met O(nse) L(ieve) V(rouwe) van Maria Loop genesen geworden met haer eens te gaen dienen. Onze dorpsherder voegde er in zijn Hantboeck nog aan toe: van welck miraculeuse genesinge van dat blint kint wettelycke informatie is gehouden en eenen wettelycke acte en attestatien syn afgenomen.

Aan het mirakel hield Jacobus Mijs onrechtstreeks zelf wat over. Maria Anna Vander Moeren een welstellend lid van dit oude Meulebeekse baljuwgeslacht, had een heel iaer lanck gehadt quaede oogen vol brant ende pyne. Ze gebruikte tevergeefs veel remedien, salve en waeters, maar genas pas na de aanroeping van Onze-Lieve-Vrouwe van Marialoop. De pastoor zal zeker verheugd geweest zijn toen sy heeft tot danckbaereyt aen Maria verheert al het linwaet dat eenen priester moet hebben om te celebreren, te weten een albe, 2 amicten, 3 purificatorien, 2 corporalen, een singel, een damaste autaerdwaele. Kwam Maria Anna zelf op het idee van deze gift of deed Mijs een niet helemaal belangloze suggestie?

Marie Braet, de moeder van het eerder genoemde blinde meisje, kwam met een tweede wonderverhaal aanzetten en nog altijd volgens Mijs heeft mij als dan op eedt gedeclareert dat sy int kinderbedde van voorseyde Rosalia Trese heeft gecregen sulck eenen seeren en quaeden boosem datter 14 gaeten inquaemen en met veele seruchyns en bedevaerden over al geen baete vindende en als 3 maenden gedeurt haedde, haeren toevlucht tot Maria te Maerloop nemende en terstonts imant vuyt haeren naem sendende en belovende selve te gaen als sy cost gaen, terstonts is beginnen te genesen en op  3 a 4 daegen heel is (sy) genesen int iaer 1729.

Na dit sprongetje in de tijd belanden we bij de negenjarige Pieter Blancaert die heeft soo een quaet seer gecregen in syn hooft. Zijn moeder offerde een silveren hooft en het kind genas onmiddellijk. Ook vader Tobias Blanckaert raakte te Marialoop van zijn kwalen af; de man die altijt een seere kele van tyt tot tydt creegh dat hij niet swelgen en coste en dickmaels drayengen en quaelen creegh is door Maria oock int iaert 1734 wel genesen geworden, al wast dat hij naer O(nze) L(ieve) V(rouwe) van Hassebroeck, Heule en anders haedden gedient en veel meesters haedden gesproken te vergeefs.

De maanden mei en juni 1735 waren drukke mirakelmaanden, waarin Joanne Nieuwlant op 11 mei een mis liet opdragen nadat sy 6 maenden lanck eenen soo seeren aerm haedde gehadt dat sy noch spinnen noch wercken en coste. Op 14 mei beweerde Marten Batheus geseyt Van(de) Walle uit Pittem dat hij genezen was van een doodelycke sieckte in de w(elcke) hij was g'oliet en berecht en van(de) meesters ter dood verwesen. Ook zijn zoon Francies die de doot van syn vader voor oogen sagh en die daardoor een phrenesie heeft gecregen de w(elcke) 3 maenden heeft gedeurt altyt te bedde liggende, niet willende of connende wercken en weynigh etende, hervond een uitstekende gezondheid. Op 25 mei kwam zijn zus uit dankbaarheid een kersse van een pont en een silveren herte offeren. We krijgen de indruk dat pasttor Mijs zijn gelovigen een duwtje in de juiste (mirakl)richting gaf en de wonderbare genezingen gretig verspreide, want hij liet zich in zijn Hantboeck ontglippen: als ick daer ten 7 uren een misse songh en predickte om de menschen tot aelmoesen en dienst van Maria te verwecken (vermits wy eenen nieuwen autaer van 200 guldens tegen de novenen gingen maeken en een nieuw sacristie); de offerande gedaen van die kersse van een pont en een silveren herte en (ick) hebbe haer die selve afgenomen en gestelt op den autaer.

En zijn tacktiek leek te werken, want Joannes Henderick verkondigde op 10 juni dat zijn dochtertje in alle 2 haer oogen blint geweest haedde heel den winter door diversche peerlen en brandt in d' oogen, en nu genezen was. Ook Joanne Galant, blint synde in alle 2 haer oogen, en Arnout De Buijck, ses iaer lanck quaede oogen gehadt hebbende en de drie leste maenden heel blent geworden synde, konden weer zien. Nog in juni 1735 nam Pieter Willemyns zijn toevlucht tot Maria, gehadt hebbende een seer quat been ontrent de 2 iaeren, lydende sulck eeb pyne dat hij hele nachten niet en conde slaepen en te vergeefs diversch meesters en remedien gebruyckende; hij keerde zonder enige pijn uit Marialoop terug. Op zijn beurt liet Antoine De Bels de pastoor weten dat hij over de 8 maenden geheel doof geweest hebbende en diversche meesters te vergeefs gesproken hebbende, wel hoorende geworden (was) soo dat hij de koyebellen hoorde die van te voren de clocken niet en coste hooren.

En ook Pieternelle Van Fevere is seer wel genesen na wel 2 iaeren vuytgeteert hebbende en drie maenden sieck te bedde liggende, ze offerde uit dankbaarheid een silveren herte en een kersche en liet in de kapel van Marialoop een mis lezen.

Na twee stille maanden vond het volgende mirakel plaats in september: Item op den 10 7ber 1735 heeft Brigitte Strobbe, f(ili)a Joos en huysvr(ouwe) van Joannes Tydtgat, haer niet wel voelende en slaepen gegaen synde, sulck een groote geraeckeyt van een appoplexie gecregen dat sy gelyck haer verstant quyt wiert, dat sij heel haer rechte synde, nogh toenge, noch handt of been koste roeren, en inwendigh haeren toevlucht nemende tot O(nze) L(ieve) V(rouwe) van Marialoop gelyck den man haer hoorde mommelen: Maerloop, Maerloop, is tsanderendaeghs genesen geweest. Het verging Brigitte en Joannes verder goed, want na acht kinderloze jaren breidden ze hun gezin met negen zonen en dochters uit. Vier dagen later genas ook Josepha Carré na langen tydt quaede oogen gehadt hebbende en bynaer heel blint sijnde.

Voor de volgende levendige beschrijvingen keerde pastoor Mijs weer eventjes in de tijd terug. Int iaer 1734 ontrent alle heyligen heeft Marie Joanne Hellijn, f(ilii)a Dominicus, een kint oudt op syn vierde iaer, gecregen sulcke seer oogen met vellen en petrels bedeckt dat (het) meer als drie maenden suyver blent was, en sulck een quaet hooft datter een gadt boven op het hooft in quam een palem groot, soo datter vier maenden lanck grooten stanck vuyt quam en veel materie selfs ooc door de neusgaeten, soo dat de meesters syden datter moste afsterven. Naer veele meesteringe en bevaerden op veele plaetsen te vergeefs, soo heeft de moeder Piternelle Soetaert haeren toevlucht genomen tot Maria te Maerloop belovende eenige offeranden te doen, en heeft dat kint naer de cappelle gedregen en (het) heeft terstonts beginnen te beteren en is op corten tydt seffens genesen en het hooft en de oogen. Soo hebben my den vaeder ende moeder op eedt verclaert geschiet te syn, en ick hebbet oock selfs gesien blent en syn quaet hooft.

De wonderbare genezing van Joris Van Lerberge ten iaere 1724 en 1725 had pastoior Mijs niet van dichtbij meegemaakt, maar schoolmeester Joris heeft dit wonder werck van Maria mij selfs int geschrifte gegeven. Van Lerberge leed maandenlang aan waetersucht en vuyt syn lichaem is quyt geworden meer als thien haeckers waeter.

Jacobus Mijs nam vervolgens de draad van het jaar 1736 weer op met de verhalen van de kleine Joannes De Cuf, die grootelycx gesleten was, en Anne Marie Verhoefstraete, die een seer quaet handt had, welcke gelyck 3 handen opgeswollen was en heel den rechten aerem dede opswellen tot onder den aexel, hangende onder den helleboge een groot geswel ofte quabbe met een groote inflamatie. Diezelfde Anne Marie had enkele jaren voordien ook nog eenen seeren knie gehadt, den welcken opgeswollen was gelyck een wittebroot van eene alven Stuyver. Haere suster Marie Agnes en haere moyen Jackemyne en Marie Verhoefstraete benevens haere broeders Augsutinus en P(iete)r Jooseph Verhoefstraete bevestigden haar getuigenis.<br>

De volgende in de lange rij was Joosyne Cocuyt, die kreeg een accident in de rechte bille, knye en been met een verhemente corsse en een soo groote inflammatie ende brant dat sy naer haer bedde moste gedraegen worden en noyt haer been en coste verleggen of opstaen als sy verbedt wiert. De chirurgijn kon haar ondanks zijn vele pleisters en zalven niet genezen, maar met de hulp van Maria was ze op 28 september 1736 weer volledig hersteld.

Diezelfde maand kwam Marianne Vande Bruaene een moeilijke bevalling te boven, hoewel het kint quam heel en gans ter weirelt met den slincken arm met het hooft op de borst.

Marie Catlyne Van Hoordende genas op haar beurt van een ongeneselycke siekte, zij had sulck een slap(p)e maege dat sy geen boillon en vermoght en 1 of 2 beentiens maer seffens coste heten, welcke sieckte wel 3 iaeren haedde gedeurt. Door een volgende tussenkomst van Maria van Maerloop kwam ze een groote en lanckdurende en gedurige pyne in de knien, beenen ende rugge volledig te boven.

Joanne Hampe beriep zich ook op een mirakel toen ze in 1736 beviel van haar eerste kind, crygende den aerbeyt van haer eerste kint, die 3daegen lanck du(u)rde met een gedurige schrommelycke pyne en groot peryckel van moeder en kint.

Uiteindelijk was de laatste wonderbare genezing het meest doorslaggevend, want de pastoor was er persoonlijk bij betrokken. De veertienjarige Pieter Jacobus Mijs uit Oudenaarde leed in 1736 al negen jaar lang aan een schurfteijt van hoofde tot de voeten, heel syn lyf hopen vleesch en vol wonden, vuyt de welcke silte waeters gedurigh liepen, welcke quaele van(de) doctors en cherusyns een melaetseyt wiert genoemt.

De jonge Mijs ging naar de kapel van Marialoop om er mis te horen en te bidden; daarop is heel syn lichaem soo gaeve en suyver geworden gelyck een nieuw geboren kint. Pastoor Mijs besloot de reeks van achtendertig mirakels met de woorden: quod attestor alsoo gescheet te syn en hem soo gesien te hebben sieck en genesen, want hij is mynen neve.

Ook hier vinden we info: parochieboek of beschryving van Marialoop, opgesteld door kanunnik G.F. Tanghe, 1861

Op pagina 12 + 13:
handboek mirakels pastoor Jacobus Mijs
Marialoop